Artikel van de Maand - juli 2005

Antieke of ongelijke uren


In de Oudheid gebruikte men een heel ander tijdsysteem dan wij nu gewend zijn.
De lichte dag van zonsopgang tot zonsondergang werd verdeeld in twaalf gelijke uren.
Omdat op een zomerdag de zon langer boven de horizon is dan op een winterdag betekent dit dat een zomeruur ook langer is dan een winteruur.
In onderstaande tabel is voor de noorderbreedte van 52 graad dit (afgerond) weergegeven.
Merk op dat bij het begin van de lente en de herfst een antiek uur even lang is als een "gewoon" uur omdat de lengte van de lichte dag dan immers twaalf uur is.

Begin van een
seizoen
Daglengte
in moderne uren
Antieke uurlengte
in moderne uren
lente 12:00 1:00
zomer 16:30 1:23
herfst 12:00 1:00
winter 7:30 0:38


En hier ziet u een horizontale zonnewijzer met antieke uren voor een noorderbreedte van 52 graden.
Het is een puntzonnewijzer. De lengte van de gnomon is gelijk aan de lengte van het rode streepje.
Precies uitgerekend zoals wij dat tegenwoordig kunnen zijn de uurlijnen niet recht, maar in de oudheid was dat niet bekend en werden de lijnen altijd recht getekend en ook hier zijn de lijnen recht weergegeven.
Op gemiddelde en lage breedtes is het verschil met een rechte lijn trouwens ook maar minimaal.

De tijdsbeleving in de oudheid was geheel anders dan bij ons.
Wij denken in tijdstippen: het is 9:38 of het is 16:12 enzovoorts.
Vroeger dacht men meer in een tijdsperiode: we zijn in het eerste uur of we zijn in het achtste uur.
Zo begint de middag als het zesde uur voorbij is en het zevende uur begint.
Dit is ook de reden waarom de uurcijfers in de zonnewijzer hierboven niet bij de uurlijnen zijn gezet maar ertussen.

Het tijdsysteem met de antieke uren komen we nog op vele plaatsen in de Bijbel tegen en bij de nieuwe vertaling van 2004 is dit gehandhaafd.


Fer de Vries

Zie ook Artikel van de Maand juli 2004.